|
Voor de das geldt; 'hoe meer zielen hoe meer vreugd'. Naast eten en een sterke binding aan de burcht is de hechte band tussen dassen onderling een belangrijke levensvoorwaarde. In Nederland zijn er geen dieren met een sterkere en blijvender familietrouw. Een mogelijke verklaring voor die sterke familieband is het gegeven dat dassen een zeer gevarieerd menu hebben en dat ze voedsel op verschillende plekken en tijdstippen moeten zoeken. Ze hebben dus een relatief groot territorium nodig, dat ze moeilijk in hun eentje tegen indringers kunnen verdedigen. In familieverband gaat dat een stuk beter.
DassenfamilieDe samenstelling van een dassenfamilie ('clan') is afhankelijk van voedselaanbod en de bereikbaarheid daarvan. In een voedselrijk gebied telt een clan tegen de zes volwassen dassen, vaak evenveel mannetjes als vrouwtjes. In de regel zijn er in de familie één of twee nesten jonge dassen. In zo'n gezin kunnen ook dassen, die vorig jaar geboren zijn (zogenaamde 'jaarlingen') rondlopen. Zolang ze niet in de weg lopen mogen ze blijven. Meestal bezit de familie een hoofdburcht met bijbehorende wissel- en bijburchten en hier in daar in hun territorium vluchtpijpen. Vanuit deze burchten wordt het territorium bestreken. Soms echter komt het voor dat dassen op twee afzonderlijke burchten het zelfde territorium delen en dus deel uitmaken van dezelfde clan. Dergelijke clans kunnen uitgroeien tot samenlevingsverbanden met een ongelofelijke grootte. Veel dassenfamilies bestaan echter uit pa, ma, een paar jongen en wat jaarlingen.
|
RangordeBinnen een normale dassenfamilie heerst een zekere rangorde. Meestal zijn oudere mannetjes de baas, maar ook vrouwtjes kunnen deze rol vervullen. Dassen, die het wagen te twijfelen aan het gezag van de hogere in rang, kunnen verwikkeld raken in serieuze, urenlang durende gevechten. Ze kunnen elkaar daarbij flink toetakelen, waarbij vooral de oren maar ook de rug, nek staartwortel en neus het moeten ontgelden. Dominante mannetjesdassen (beren) zijn vaak aan hun littekens te herkennen. Wanneer een dominante das uiteindelijk van de troon wordt gestoten, wordt hij verjaagd en zal dan genoegen moeten nemen met een mogelijk ongeschikt leefgebied vol gevaren. Jonge dassen en jaarlingen hebben weinig met die hiërarchie te maken en leiden een zorgeloos bestaan, waarin ze veel spelen en oefenen in graven. Wanneer een jonge das al te baldadig wordt, is een stevige beet in de nek meestal voldoende om het dier op zijn plaats te zetten. De jonge das rolt zich dan snel op zijn rug met de pootjes in de lucht en houdt zich even doodstil. Dit voorkomt verdere afstraffing.
|
| |
|